Formatie

formatie besprekingen
Foto Enno Keurentjes

De formatie op een VO school bestaat uit (grofweg) 3 soorten functies:

  • Onderwijzend personeel (OP)
  • Onderwijs Ondersteunend Personeel (OOP)
  • Schoolleiding (SL)

Formatie hangt uiteraard samen met de bekostiging die door DUO wordt berekend en verstrekt, maar aangezien het een LUMPSUM financiering is, is na berekening de besteding vrij in te vullen. De overheidsdienst DUO schrijft daarover:

Hoewel apart berekend, bestaan er voor het besteden van de bekostiging voor personeel en voor exploitatie geen schotten. Een bevoegd gezag mag zelf bepalen hoeveel het uitgeeft aan personeel en aan exploitatiekosten. De ontvangen bedragen moeten wel worden besteed aan het verzorgen van het onderwijs.

Deze beschrijving is overigens een typische voor de overheid waarin gesteld wordt dat het bestuur ‘zelf mag bepalen…’ . Laten we het beter stellen: De keuzes voor de inzet van personeel worden door het bevoegd gezag gemaakt maar op formatie is instemming nodig van het personele deel van de medezeggenschapsraad (WMS 12.b). Een formatieplan moet derhalve beleidsrijk zijn, zodat de kaders waarop de keuzes gebaseerd zijn helder zijn.

Geld en formatie

Formatie is de belangrijkste uitgavepost op een school. Zo’n 80% van alle uitgaven op een school bestaat uit de inzet van personeel. Die bekostiging vindt plaats per 1 januari op basis van de leerlingtelling van 1 oktober van het voorafgaande jaar (bron overheid). Dat heet de zogenaamde T-1 financiering waarbij de financiering in feite gebaseerd is op de leerlingtelling van een jaar geleden. Voor scholen waar krimp plaatsvind betekent dat even uitstel van terugloop financiën en voor de groeiende school betekent dat voor-financiering.

Bron: Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), (peildatum 1 oktober 2020) 

Gemiddelde personeelslast GPL

Voor de categorieën

  1. directie: rectoren, directeuren, conrectoren en adjunct-directeuren
  2. leraren
  3. onderwijsondersteunend personeel

Zijn bedragen vastgesteld waarop de vertaling van formatie naar geld is gebaseerd. Dat is de Gemiddelde personeelslast. Die bedragen zijn afhankelijk van de schoolsoort

Klassengrootte

Veel scholen hebben in het schoolplan opgenomen wat de maximale klassengrootte is of wat het streven is, maar dat is geen verplichting. Ook wordt de zogenaamde ‘afsplitsingsnorm’ vaak genoemd, waarin gesteld wordt hoe om te gaan met de maximale grootte en wanneer er over gegaan wordt tot splitsing van klassen. In 2016 heeft het ministerie van Onderwijs onderzoek gedaan naar groepsgrootte op de middelbare school. Havo- en vwo-klassen bevatten gemiddeld 26 en 25 leerlingen. De vmbo-tl-klassen zijn met gemiddeld 24 leerlingen iets kleiner. De beroepsgerichte VMBO-leerroutes bevatten 19 tot 21 leerlingen. Het praktijkonderwijs heeft de kleinste klassen met gemiddeld 13 leerlingen per klas.

Dit zijn gemiddelden per basisgroep, waarin meegenomen is dat in clustergroepen vaak kleinere aantallen zitten. In de bovenbouw van VMBO, HAVO en VWO worden veel verschillende vakken aangeboden, waardoor de klassengrootte vaak veel kleiner is. Het is een simpele rekensom waarin je kan zien dat de breedte van aanbod automatisch zorgt voor kleinere klassen. Je hebt daarom een bepaalde omvang nodig per schoolsoort om het betaalbaar te houden. In krimpgebieden is dit vaak een vraag en zorg. Samenwerking lijkt dat een oplossing om alle profielen en sectoren aan te kunnen blijven bieden.

Soorten formatie en bekostiging

tot 2022

In de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat welk bedrag het ministerie per leerling beschikbaar stelt. Zo is er in 2018 gemiddeld € 6.900 beschikbaar per leerling in het basisonderwijs. En in het voortgezet onderwijs is in 2018 gemiddeld € 8.500 per leerling beschikbaar. De precieze berekening heeft de maken met de schoolsoorten die horen bij de school, de soorten leerlingen (met bijvoorbeeld LWOO indicatie) en aanvullende de materiële bekostiging.

Na 2022

Vereenvoudigde bekostiging: Bedragen per leerlingen en per vestiging

Het vereenvoudigde bekostigingsmodel heeft maar vier soorten bedragen: 2 bedragen voor leerlingen en 2 voor vestigingen. Voor de leerlingen komt er één bedrag voor alle onderbouwleerlingen en bovenbouwleerlingen in het vwo, havo, mavo en vmbo-gl samen, en één bedrag voor alle pro-leerlingen en bovenbouwleerlingen vmbo-basis en –kader. Aanvullend komt er een toeslag voor vmbo-leerlingen in de gemengde leerweg, omdat zij naast hun lessen op school ook een klein deel beroepsgericht onderwijs krijgen. Daarnaast krijgen scholen één vast bedrag voor de hoofdvestiging van een school, en één vast bedrag per nevenvestiging. (bron overheid)

Schuiven naar boven